23 juli 2007

Eigen keuze als alternatief voor het dirigistisch kunstenbeleid van Anciaux

Enkele weken geleden stonden minister Anciaux en het kunstendecreet opnieuw in het centrum van de belangstelling. De voorzitter van één van de expertencommissies, belast met het evalueren en toekennen van subsidies voor het culturele veld, trok aan de alarmbel. Hij stelde dat de minister de adviezen van de commissie naast zich neerlegde en openstond voor politiek gelobby bij het toekennen van subsidies. De vraag dringt zich dan ook op of Vlaanderen geen alternatieven moet zoeken voor het huidig kunstenbeleid.

Openheid en vernieuwing zijn zeker kenmerken van hedendaagse kunst. In het beleid van minister Anciaux is echter geen openheid of vernieuwing te bekennen. Het is een beleid dat enkel begrepen kan worden als het bevestigen van het bestaande. De klassieke problemen die gepaard gaan met een sterke staatsinterventie komen hier naar boven. Het niet het publiek dat bepaald wat kunst is, maar een bureaucratische, technocratische organisatie die openstaat voor gelobby en beïnvloeding door drukkingsgroepen. Tegelijk is de visie van de minister op kunst verheven boven alles en legt hij zijn visie op aan het kunstenveld.

Maar het huidige kunstenbeleid van minister Anciaux is een beleid waar de kunst gezien wordt als een symbolische voorstelling van een volk en ten dienste staat van dat volk. Hier is dus zelfs geen sprake van een  linksliberale visie (zoals spirit deze pretendeert te hebben), maar een nationalistische visie op kunst Een nationalistische visie op kunst die ook bij totalitaire regimes sterk in trek was en is. Het is ook een beleid waar men de kans niet durft te grijpen om marktwerking te introduceren omdat groepen bang zijn aan invloed te verliezen.

Een betere invulling van een beleid voor de beeldende kunsten wordt immers gekenmerkt door meer decentralisatie, diversiteit qua financiële ondersteuning en indirecte subsidies. Een dergelijk beleid laat toe dat een breed spectrum van artistieke stijlen, genres en experimenten zijn weg naar het publiek vinden. Het biedt ook ruimte voor artistieke innovatie, nieuwe manieren om het esthetische naar het publiek te brengen en ondersteunt tegengestelde kritische visies op de “test of time” voor artistieke contributies. Hayek leerde ons dat gecentraliseerde planning meestal niet in staat is om “ontdekkingen” mogelijk te maken of creativiteit aan te wakkeren. De markt daarentegen heeft het voordeel dat gedecentraliseerde kennis wordt gemobiliseerd en geeft burgers en kunstenaars de kans om hun verschillende visies te testen in een omgeving met vele verschillende bronnen van financieele ondersteuning. Een blik op het veld van de kunsten leert ons de noodzakelijkheid van deze interpretatie.

Maar marktwerking alleen is niet voldoende. Er is nood aan een relatie tussen kunst en financieele stromen buiten en binnen de overheid. Dit kan op verschillende manieren tot stand worden gebracht. Een voorbeeld hiervan is een ‘tax-shelter’ voor de aankoop van kunst. Deze vorm van ‘tax shelter’, geënt op het Nederlandse model, zou er voor zorgen dat  mensen kunst kunnen aankopen en hiervoor een renteloze lening kunnen aangaan bij de overheid voor vijf jaar. Tijdens deze periode is het dan ook niet toegelaten de werken door te verkopen. Hiermee zorgt men ervoor dat de aankoop van kunst aangezwengeld wordt en dat ook jonge en minder kapitaalkrachtige mensen in staat zullen zijn kunst aan te kopen van jonge, vernieuwende kunstenaars, maar ook van gevestigde namen.

De vraag welke kunst financiële ondersteuning ontvangt mag niet bepaald worden door een overheid, enkel door het publiek. Het publiek bestaat uit individuen, die geïnformeerd worden door andere individuen. Sommigen worden als experts bekeken en deze kunnen het publiek ertoe aanzetten bepaalde kunstwerken te begeren. Ook de kunstkritiek zou dus nieuwe ruimte moeten krijgen. De oude, nationalistische visie op een kunstenbeleid is gedoemd te falen en daarenboven ook gevaarlijk. Welke zin heeft het om het cultuurbeleid te voeren met de ogen enkel op de eigen navel gericht. We moeten ook andere mogelijkheden scheppen. Het wordt tijd dat er gekeken wordt naar de toekomst van de kunst en men met andere woorden een centrale subjectiviteit ruilt voor een gedecentraliseerde subjectiviteit. De overheid moet zich dus opener opstellen en er moet meer ruimte komen voor de hierboven geschetste nieuwe aanpak voor de beeldende kunsten.

Jean-Jacques De Gucht – Jong VLD Berlare                                                                          Philippe De Backer – Politiek Secretaris Jong VLD Nationaal

Reageer:
  1. Naam*
  2. E-mail*
  3. Bericht*